Lukas 1: 26-27 | 365.000:1

Schriftlezingen:

2 Samuel 7 : 1 – 21

1 Toen de koning zijn intrek had genomen in het paleis en de H E E R hem rust had gegeven door hem van al zijn vijanden te verlossen, 2 zei de koning tegen de profeet Natan: ‘Kijk nu toch! Ik woon in een paleis van cederhout, terwijl de ark van God in een tent staat.’ 3 ‘Doe wat uw hart u ingeeft,’ antwoordde Natan, ‘de H E E R staat u immers terzijde.’ 4 Maar diezelfde nacht richtte de H E E R zich tot Natan: 5 ‘Zeg tegen mijn dienaar, tegen David: “Dit zegt de H E E R : Wil jij voor mij een huis bouwen om in te wonen? 6 Ik heb toch nooit in een huis gewoond, vanaf de dag dat ik de Israëlieten uit Egypte heb geleid tot nu toe! Al die tijd trok ik rond in tent en tabernakel. 7 Overal heb ik met de Israëlieten rondgetrokken, en heb ik ooit aan een van de herders van Israël, die ik had aangesteld om mijn volk te weiden, gevraagd om voor mij een huis van cederhout te bouwen?” 8 Welnu, zeg tegen mijn dienaar, tegen David: “Dit zegt de H E E R van de hemelse machten: Ik heb je achter de kudde vandaan gehaald om mijn volk Israël te leiden. 9 Ik heb je bijgestaan in alles wat je ondernam, ik heb al je vijanden voor je uitgeschakeld en ik heb je naam gevestigd als een van de groten der aarde. 10 Ik heb aan mijn volk Israël een gebied toegewezen. Daar heb ik het geplant en daar kan het nu onbevreesd wonen. Het wordt niet langer door misdadige volken onderdrukt, zoals toen het er pas woonde 11 en ik rechters over mijn volk Israël had aangesteld. Jou heb ik rust gegeven door je van je vijanden te verlossen. De H E E R zegt je dat hij voor jou een huis zal bouwen: 12 Wanneer je leven voorbij is en je bij je voorouders te ruste gaat, zal ik je laten opvolgen door je eigen zoon en hem een bestendig koningschap schenken. 13 Hij zal een huis bouwen voor mijn naam, en ik zal ervoor zorgen dat zijn troon nooit wankelt. 14 Ik zal een vader voor hem zijn en hij voor mij een zoon: als hij zondigt, zal ik hem kastijden met stok- en zweepslagen, zoals een vader doet, 15 maar hij zal nooit bij mij uit de gunst raken zoals Saul, die ik verstootte omwille van jou. 16 Jou stel ik in het vooruitzicht dat je koningshuis eeuwig zal voortbestaan en je troon nooit zal wankelen.”’
17 Natan bracht alles wat hij had gezien en gehoord aan David over. 18 Koning David ging het heiligdom binnen, nam plaats voor de H E E R en bad: ‘Wie ben ik, H E E R , mijn God, wat is mijn familie, dat u mij zo ver hebt gebracht? 19 En alsof dat nog niet genoeg was, H E E R , mijn God, hebt u ook gesproken over de toekomst van mijn koningshuis. Moge dit de mensheid tot wet worden gesteld, HEER, mijn God. 20 Wat kan ik verder nog zeggen? U kent uw dienaar, HEER, mijn God. 21 U hebt al deze grootse dingen gedaan en ze aan mij bekendgemaakt omdat u handelt naar uw woord en u houdt aan wat u zich hebt voorgenomen.

 

Lukas 1: 26-38 

In de zesde maand zond God de engel Gabriël naar de stad Nazaret in Galilea, 27 naar een meisje dat was uitgehuwelijkt aan een man die Jozef heette, een afstammeling van David. Het meisje heette Maria. 28 Gabriël ging haar huis binnen en zei: ‘Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je.’ 29 Ze schrok hevig bij het horen van zijn woorden en vroeg zich af wat die begroeting te betekenen had. 30 Maar de engel zei tegen haar: ‘Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst geschonken. 31 Luister, je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet hem Jezus noemen. 32 Hij zal een groot man worden en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en God, de Heer, zal hem de troon van zijn vader David geven. 33 Tot in eeuwigheid zal hij koning zijn over het volk van Jakob, en aan zijn koningschap zal geen einde komen.’ 34 Maria vroeg aan de engel: ‘Hoe zal dat gebeuren? Ik heb immers nog nooit gemeenschap met een man gehad.’ 35 De engel antwoordde: ‘De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind dat geboren wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God. 36 Luister, ook je familielid Elisabet is zwanger van een zoon, ondanks haar hoge leeftijd. Ze is nu, ook al hield men haar voor onvruchtbaar, in de zesde maand van haar zwangerschap, 37 want voor God is niets onmogelijk.’ 38 Maria zei: ‘De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd.’ Daarna liet de engel haar weer alleen.